Op 12 juni 2002 werd ik gebeld uit Singapore met het bericht dat de Onderzeeboot Hr. Ms. O-20 was gevonden op de door ons aangegeven positie. Klaas Brouwer, de leider van de expeditie, die ik een paar dagen daarvoor met zijn mannen had uitgezwaaid op Schiphol, was niet goed te verstaan, maar de strekking was duidelijk. |
Toen ik op 19 juni weer op Schiphol stond en daar de dektelefoon in mijn handen mocht houden, die 60 jaar lang op de bodem van de zee de brug van de onderzeeboot had verbonden met het hart van de boot gaf dat een onvoorstelbaar gevoel van opwinding, dankbaarheid en ontroering.
Die morgen werden alle mannen op de O-20 in gedachten ook mijn vader, mijn zoon, mijn man.
Toen Hans Besançon, evenals ik een onderzeedienstkind, mij een aantal jaren geleden vertelde dat hij informatie had over de vermoedelijke zinkpositie van het schip van mijn vader, en vroeg of ik geïnteresseerd zou zijn in een zoektocht naar de K-XVI, vermist sinds 25 december 1941, kostte het even tijd om mijn gedachten en gevoelens daarover te ordenen.
De onderzeedienst is deel van mijn leven gaan uitmaken, sinds ik al als klein meisje mee ging naar de herdenkingen bij het monument in Den Helder. Hoewel mijn moeder hertrouwde met een marinier, die een geweldige tweede vader voor mij was en mij op zijn geheel eigen, rechtlijnige, typische marinierswijze heeft opgevoed, voelde ik mij altijd op een wonderbaarlijke manier thuis en vertrouwd bij de onderzeedienst.
De film die mijn ouders bij hun huwelijk op 3 oktober 1941, bijna drie maanden voor zijn dood, van vrienden als huwelijkscadeau kregen, is heelhuids de oorlog doorgekomen en heeft mij daardoor een beeld van mijn vader Willem Blom gegeven. De manier waarop hij bewoog en lachte, hoe hij naar mijn moeder keek. Op de een of andere manier was hij daarom nooit echt voor mij gestorven. Er was immers een film waarop hij leefde!
Nu kwam het volle besef dat er een plaats ergens is, waar hij en de andere bemanningsleden van zijn schip nu al ruim 60 jaar geleden hun laatste verschrikkelijke momenten hebben beleefd. Het besef kwam ook, dat het tijd werd dat er naar ze gezocht werd. Vlak na de oorlog was daar immers geen tijd, geen geld en geen aandacht voor. Er moest vooruit gekeken worden: dat was ook nodig en dat was ook goed.
De aankondiging van Besançon maakte het bovendien mogelijk om niet alleen de plaats te zoeken van het wrak, maar misschien ook een antwoord te krijgen op de talloze vragen die mijn moeder en ik, en ongetwijfeld ook talloze andere nabestaanden, zich al zo vaak hadden gesteld.
Wat is er gebeurd die nacht? Waarom voer de onderzeeboot boven water op 25 december. Waarom heeft de I-66, de onderzeeboot die de K-XVI vernietigde, niet naar overlevenden gezocht. Welke nationaliteit had het vliegtuig dat kennelijk tijdens die gevechtsactie boven de boten vloog. Waarom kreeg mijn moeder van de Kempetai te horen dat mijn vader onthoofd werd. Waarom is er geen logboek van de I-66. Waarom is de K-XVI niet direct teruggeroepen toen bleek dat ze in een zeer gevaarlijke positie verkeerde. Hoe is het mogelijk, dat het terugroepen daarna nog 24 uur duurde. Hoe is het mogelijk dat vervolgens de commandant, Jarman, die zo’n gedurfde actie had uitgevoerd door zich tussen een konvooi van 13 schepen te wagen werd verweten dat hij de vernietiging van de Sagiri had doorgeseind en daarmee zelf schuldig was aan de ondergang van zijn schip. Is de muffler, waar ze om hadden gevraagd, overgedragen door de K-XV en op welk moment. Hoe komt het dat er nergens op de kaarten van de internationale instituten voor de lokalisatie van wrakken een aanwijzing op die positie is gevonden. Op sommige van deze vragen komen langzaam de antwoorden – maar er zijn nog zo veel onzekerheden.
En dan zijn daar de andere boten. Het is wonderlijk hoe verhalen hun eigen leven gaan leiden … In de nacht dat ik wachtte op de terugkomst van de mannen die naar de O-20 hadden gedoken, heb ik uren lang gelezen over de geschiedenis van deze onderzeeboot. Ik lees, dat de commandant orders heeft gegeven om het schip, dat beschadigd was na urenlang door dieptebommen te zijn bestookt, te verlaten en tot zinken te brengen. Dat de Japanners nog in volle vaart dwars door de drenkelingen zijn gevaren. Dat er dieptebommen tussen de drenkelingen zijn gegooid. Dat de Jappanners nog een volle nacht hebben gewacht met het aan boord halen van de andere drenkelingen. Dat de commandant zelf zijn draegervest niet heeft gedragen.
Op het monument staan de namen van 7 mannen, die die nacht van de 19e december 1941 niet hebben overleefd. Er wordt gesproken over 6 mannen die zijn achtergelaten en het schip niet hebben kunnen verlaten of niet gewaarschuwd zijn. Hoe is dat dan mogelijk? Als dat waar is dan zou dat dus betekenen dat in die hele nacht, ondanks het feit dat de jager in volle vaart tussen ze door is gevaren en ondanks de dieptebommen, niemand buiten het schip verloren is gegaan! Want toch hebben 32 man die nacht overleefd.
Besançon heeft in 1982 het stuurwiel in handen gekregen dat van het schip van zijn vader is afgehaald en overgedragen aan de onderzeedienst. De zonen van Bussemaker konden datzelfde doen na de vondst van de O-20 in 1995. De O-22, het schip van Ort, werd teruggevonden in 1993, maar lag op onbereikbare diepte van zo’n 130 meter.
De K-XVI en de O-13 zijn de laatste sinds de Tweede Wereldoorlog nog vermiste onderzeeboten. Van 9 t/m 20 mei 2003 is er een expeditie naar N.W. Borneo geweest voor een zoektocht naar de K-XVI, het schip waarop mijn vader diende. Dit keer maak ik deel uit van de expeditie, evenals twee van zijn kleinkinderen.
De zoektocht naar de O-13 is voor volgend jaar gepland. Ook daarvoor zijn de voorbereidingen in volle gang. We zijn er van overtuigd dat het geld en de hulp voor het organiseren van de volgende zoektochten er ook zal komen. We zijn nu ook met de volgende stappen bezig. O.a. in verband met het honderdjarig bestaan van de onderzeedienst in 2006 is het plan ontstaan om een documentaire te maken over de geschiedenis van de onderzeeboten in voormalig Nederlandsch Indië in de Tweede Wereldoorlog. Hierin zullen ook de recente zoektochten belicht worden. We denken dat het van belang is, niet alleen voor de nabestaanden van de bemanningen, maar ook in historisch perspectief, om de boten te vinden, de bemanningen de laatste eer te bewijzen en verslag te doen van de gebeurtenissen in die dagen.
Er is een jarenlange aanloop geweest voor het mogelijk was een expeditie te formeren en te financieren. Het duikteam, dat ook de O-20 heeft gevonden, bestaat uit leden van de IAHD, de International Association for Handicapped Divers. De instructeurs en de leden duiken tot grote diepte en leveren daarmee uitzonderlijke prestaties. Mede dank zij hun betrokkenheid en inzet is het mogelijk geweest de tochten financieel mogelijk te maken.
We hebben daarnaast enorme steun van de marine ondervonden, niet alleen in woord maar ook in daad, en ook de diverse fondsen en de expeditieleden die ons op allerlei manieren hebben gesteund hebben het mogelijk gemaakt om deze zoektochten te realiseren.
Dat is op zich al iets om heel dankbaar voor te zijn.
Het feit dat al die mannen niet vergeten zijn, dat er eindelijk naar ze kan worden gezocht.
Katja Boonstra-Blom